Inhuldigingsrede van 12 mei 1849

Mijne Heeren! Leden der Staten-Generaal!

Door Mijne geboorte en de Grondwet, na het afsterven van Mijnen onvergetelijken Vader, tot den Koninklijken Troon der Nederlanden geroepen, heb Ik onmiddellijk de Regering aanvaard en dit plegtig aan alle Mijne beminde onderdanen bekend gemaakt.

Koning Willem III (1849)
Koning Willem III (1849)

Thans is het oogenblik daar, dat Ik, voor het oog van den Almagtige, die het lot van Koningen en Volken in handen heeft, Mij, onder inroeping van Zijnen Heiligen Naam, aan Mijn edel, trouw en ordelievend Volk zal verbinden.

Hoog is de betrekking waarin Ik geplaatst ben. Zwaar zijn de pligten die op Mij rusten. Ook den Koningen kleven menschelijke zwakheden aan, en daarom behoeven zij instellingen en zelfstandige voorlichting, opdat de Kroon een brandpunt blijve dat weldadigen gloed verspreidt.

Dit Volk, dat een der eerste is geweest om uit de duisternis, het geweld en de verdrukking der middeleeuwen orde en vrijheid en waarborgen voor het behoud van beide te voorschijn te roepen, heeft ook thans weder, naar de behoefte des tijds, zijne instellingen herzien en bevestigd. Koning en Volk, Oranje en Nederland hebben met kalmte dit gewigtig werk volbragt, en de onberekenbare voorregten van rust en vrede zijn het deel van den dierbaren Nederlandschen grond gebleven.

Indien wij het oog slaan op de beroeringen, die een groot deel van Europa teisteren, op de vernietiging der bronnen van bestaan en welvaart, die zulke treffende lessen geven, laat ons dan Gode dankbaar zijn, die het dierbaar Vaderland heeft behoed, en sluiten wij ons naauwer en naauwer aaneen, opdat wij Zijnen zegen mogen waardig blijven.

Laten wij ons dagelijks afvragen, of wij onze pligten als Nederlanders jegens het Vaderland, Ik als Koning, Gij, Mijne Heeren! als Vertegenwoordigers des Volks, allen hebben vervuld, en die Regter, die in ons binnenste is, dien niemand verloochenen kan, zal ons den weg wijzen tot handhaving der eer, tot bevordering van het belang des Lands.

Onze rustige houding in deze bewogene tijden heeft ons niet slechts behoed voor groote rampen; zij heeft ook het aanzien des Rijk vermeerderd; want zij heeft de bewondering van alle beschaafde volken tot zich getrokken. Ik verbind Mij aan een Volk, grooter in deugden dan in het bezit van een uitgestrekt grondgebied; krachtiger door eensgezindheid dan door zielental. Het is eene grootsche roeping, Koning van zulk een Volk te zijn!