Troonrede van 15 oktober 1821

Edel Mogende Heeren!

Het strekt mij tot een bijzonder genoegen, U Edel Mog., bij de opening van hunne tegenwoordige vergadering, opnieuw te kunnen mededeelen, dat Onze betrekkingen tot alle Mogendheden, met wederzijdsche welwillendheid, zijn onderhouden. Hoezeer de onlusten, in de Levant gerezen, bekommering hebben verwekt, bestaat er echter gegronde hoop op het behoud van den vrede. De algoede Voorzienigheid bekroone de daartoe aangewende pogingen met Haren zegen. Zij doe de rust herleven overal, waar onlusten heerschen, en schenke Ons de voortduring eener weldaad, die het eerste beginsel is van voorspoed, en dus zoo dierbaar zijn moet aan elk opregt beminnaar van zijn vaderland.

De inwendige gesteldheid van het Rijk levert in het algemeen goede uitzigten op.

De vrees voor een’ min gunstigen oogst is, in de meeste provincien, gelukkig verdwenen; en Wij mogen Ons, over het geheel, ruimte van levensmiddelen en matige prijzen derzelve beloven.

De handel en zeevaart zijn niet achteruit gegaan, en men mag zich met de verlevendiging derzelve, in de toekomst, vleijen. Niettegenstaande den milden invloed van eenige vredes-jaren, bevinden zich alle gedeelten van het fabrijkwezen niet in eenen gelijk voordeeligen toestand; zeer belangrijke onder dezelve hebben echter, in de laatste tijden, sterk in levendigheid gewonnen, en over gebrek aan arbeid, kan weinig, met grond, worden geklaagd.

In het verslag, hetwelk onlangs aan U Ed.Mog. is ingeleverd, zullen zij de bewijzen hebben aangetroffen van den ijver, met welken de wetenschappen worden beoefend, en van de snelle uitbreiding der weldaden van cen doelmatig onderwijs onder de minvermogende volksklasse. Ook van den steeds toenemenden bloei der fraaije kunsten, heeft menige eervolle wedstrijd, en meer dan eene tentoonstelling, getuigd.

De gewestelijke, stedelijke en landelijke besturen nemen dagelijks een’ meer geregelden en vasten gang; de verbeteringen, welke de ondervinding te deze aan mijne zorg aanbeveelt, maken een onderwerp uit mijner ernstige overwegingen.

De communication tusschen de onderscheidene gedeelten van het Rijk worden meer en meer gemakkelijk gemaakt; die tusschen de beide residentien is aanmerkelijk verbeterd, en ik voede de hoop, dat, door de medewerking der belanghebbende gewesten, aan handel, landbouw en nijverheid, eene nieuwe bron van voorspoed zal kunnen worden geschonken, door den aanleg eener vaart tusschen ’s Hertogenbosch en Maastricht.

Onder de verbeteringen, waarop de zucht voor het welzijn Mijner onderdanen, Mijne aandacht gevestigd houdt, zijn als hoogstgewigtig te beschouwen de afleidingen, welke aan de wateren van den Rijn, en deszelfs takken, zouden kunnen worden gegeven, om voor te komen de onheilen, waarmede een aanzienlijk gedeelte van het Rijk, bij ijsgang en hooge vloeden, steeds bedreigd is. Deze aangelegenheid is thans het voorwerp van een opzettelijk onderzoek.

De inrigting der gevangenissen, was Mij sedert lang voorgekomen, vatbaar te zijn voor nuttige wijzigingen. Ik heb dezelve in alle hare bijzonderheden doen nagaan, en het verslag deswege heeft Mij in mijne meening bevestigd, indien het stelsel, hetwelk, dien ten gevolge, bij Mij in overleg is, en waarvan Ik reeds eenige groote omtrekken heb aangenomen, in al deszelfs onderdeelen uitvoerlijk mogt worden bevonden, dan zal daaruit niet alleen verbetering van den zedelijken toestand der gevangenen voortvloeijen, maar tevens, op den duur, bezuiniging voor de schatkist ontstaan. Ik zal aan het verwezenlijken van dat denkbeeld, door achtervolgends te nemen proeven, doen arbeiden.

Onvoorziene rampen hebben sommige oorden in onze overzeesche bezittingen getroffen, doch het laat zich aanzien, dat zij de gevolgen daarvan spoedig zullen kunnen te boven komen, en wij mogen Ons vleijen, dat het gewigt, hetwelk Nederlands betrekkingen met Oost-Indie thans reeds op de schaal des algemeenen handels hebben, nog zal toenemen en vermeerderen. Het is voor mij niet minder aangenaam aan U Ed.Mog. kennis te geven, dan het voor uwe vergadering zijn zal te vememen, dat de haar aan te bieden raming der inkomsten, met die der uitgaven, voor de tweede afdeeling der begrooting, over het volgend jaar, in eene gewenschte evenredigheid staat. Deze uitkomst, waarvan de natie het volkomen genot zal hebben, zoodra het nieuw financieel stelsel in werking zal komen, is intusschen grootelijks voorbereid, eensdeels door de bezuinigingen, welke Ik voortga allerwege te doen daarstellen, voor zoo verre ’s Rijks welbegrepen belangen zulks gedoogen, en anderdeels door Mijn voornemen, om, tot bestrijding van sommige behoeften, welke anders uit de begrooting zelve zouden moeten gevonden worden, alsmede tot dekking van achterstanden en geheel buitengewone uitgaven, afzonderlijke middelen aan U Ed.Mog. voor te dragen. Die middelen zullen, noch tot vermeerdering der nationale schuld, noch tot bezwaar der ingezetenen behoeven te leiden.

De bijzondere ordonnantien, welke, naar aarleiding der jongste financiële wet, moeten worden daargesteld, zijn voor het grootst gedeelte reeds ontworpen, en zullen, zoodra doenlijk, aan U Ed.Mog. worden voorgelegd. Bij de zamenstelling derzelve wordt bestendig in het oog gehouden de bedoeling, om het belang der schatkist met het minst mogelijk bezwaar voor de schatpligtigen te vereenigen.

De opbrengst der middelen over het loopende jaar belooft eene uitkomst gelijk aan die over het voorgaande. Indien enkele middelen zijn vooruit gegaan, hebben andere daarentegen, verloren, en de ondervinding van dit jaar staaft dus op nieuw de noodzakelijkheid, die er bestond, om het stelsel te herzien, wilde men een einde maken aan het jaarlijksch te kort, hetwelk den best zaamgestelden Staat eindelijk zoude te gronde brengen.

Ik heb mij verblijd in uwe laatste zitting de zwarigheden te zien verdwijnen, welke zich aanvankelijk hadden opgedaan, opzigtelijk de wijze, waarop het ontwerp van burgerlijk wetboek zoude worden onderzocht. Van Mijne zijde heb ik getracht het gemeen overleg met de Staten-Generaal, te dien aanzien, te bevorderen. Weldra zullen aan uwe vergadering, over zeer gewigtige punten tot dat wetboek behoorende, welke reeds bij haar in overweging zijn geweest, nieuwe ontwerpen worden voorgedragen. Ik rekene op Uwe voortdurende medewerking in het bevorderen van ’s Lands belangen, omtrent dit en de verdere onderwerpen, welke, in den loop dezer zitting, nog ter tafel van U Ed.Mog. zouden kunnen worden gebragt.