Troonrede van 17 oktober 1831

Edel Mogende Heeren!

De moeijelijke omstandigheden, waarin het vaderland zich sedert meer dan een jaar bevindt, hebben Uwe vorige zitting doen aansluiten aan die, welke Ik heden opene.

In den loop van dat jaar is uwe vergadering achtervolgens bekend gehouden met den gang der gebeurtenissen en onderhandelingen, ten gevolge van den gewapenden afval der Belgische gewesten. U Edel Mogenden zullen zich hebben overtuigd, dat de ijverigste pogingen van het Bestuur, gedurende al dien tijd, vruchteloos geweest zijn, om, door het verkrijgen van billijke schikkingen, den noodlottigen staat van overspanning te doen ophouden, waartoe het getrouwe Noord-Nederland door den Belgischen opstand gedwongen is.

Intusschen heeft de Natie, bij de opofferingen, die daarmede reeds verbonden waren, eene veerkracht ontwikkeld, welke troostrijke vooruitzigten opent. Zij heeft aan Europa het schitterend voorbeeld gegeven van duurzame gehechtheid aan godsdienstige beginselen en aan maatschappelijke orde; zij is emstig gezind om zich op dat standpunt te handhaven, en die gezindheid moet op haar aanzien onder de Mogendheden, en op de beslissing van haar lot, van krachtigen invloed zijn.

De vrijwilligers, de schutterijen en militie hebben, in dapperheid en volharding, gewedijverd met de vaste zee- en landmagt van den Staat; ondersteund door de geestdrift, welke alle mijne onderdanen bezielt, zijn hunne diensten voldoende geweest, niet alleen om den vaderlandschen grond te beveiligen, maar zelfs om eenen vijand, die bijna eene dubbele bevolking telt, op zijnen grond aan te tasten en te verslaan, in het binnenste van zijn land door te dringen, en hem geen middel van redding over te laten, dan het inroepen van vreemde hulpbenden.

Alle de bewijzen van trouw en onverschrokkenheid, door ’s Rijks verdedigers gegeven, en daaronder zoo menige daad van uitstekenden heldenmoed, liggen bij ons versch in het geheugen, en zullen in dankbare herinnering blijven bij de nakomelingschap.

Het is dan ook niet noodig geweest den landstorm, welks oproeping bij de opening uwer vorige vergadering werd voorbereid, te doen bijeen komen; van deszelfs leden zullen, voor alsnog, geene andere dan plaatselijke diensten worden gevraagd, welke zij reeds in vele steden, te zamen met vrijwilligers van alle standen, die- daartoe aan hen hebben aangesloten, met loffelijen ijver volbrengen.

Er wordt echter niets verzuimd, om, bijaldien de hoop op eene spoedige en behoorlijke schikking nog niet mogt worden verwezenlijkt, zich, tot het bedingen van eenen eervollen vrede, verder ten oorlog voorbereid te houden.

Daartoe is eene buitengewone ligting der nationale militie en de mobilisatie der manschappen, tot den eersten ban der schutterijen van het tegenwoordig jaar behoorende, bevolen; terwijl de kweekelingen der Hoogescholen en Athenaea, die, zoo moedig te wapen gesneld, onlangs tot de letter-oefeningen zijn teruggekeerd, zich gereed houden, om het zwaard weder op te nemen, zoodra de verdediging of de eer van het Vaderland zulks vorderen.

Te midden van de rampen, die dat Vaderland, zoo onverdiend, treffen, worden bij voortduring de vriendschappelijke betrekkin en met de andere Mogendheden onderhouden en aangekweekt. De moeijelijkheden, welke de regeling van de Rijnvaart vele jaren belemmerden, zijn, door het sluiten eener overeenkomst met de Rijn-oeverstaten, thans uit den weg geruimd, en is die overeenkomst bereids in werking.

Het strekt mij tot genoegen aan U Edel Mogenden te kunnen mededeelen, dat de staat van den landbouw, over het algemeen, sedert vele jaren niet zo voldoende was als in het tegenwoordige. De oogst is boven verwachting gunstig, uitgevallen.Terwijl andere Staten door eene heerschende en zich steeds verbreidende ziekte geteisterd worden, is Nederland, onder Gods zegen, daarvan tot nu toe verschoond gebleven. Reeds in het laatst van het verleden jaar zijn de noodige maatregelen genomen, om hare overbrenging door de scheepvaart voor te komen; de middelen tot verdere afwending derzelve, en om, bij het onverhoopt inbreken der kwaal, haren voortgang te beteugelen en te stuiten, worden, met overleg van deskundigen, beraamd en voorbereid. Handel, scheepvaart en alle daaraan verbondene takken van volksbestaan hebben, door de belemmerde gemeenschap, en door de onzekerheid, uit den schok der staatkundige gebeurtenissen en andere omstandigheden geboren, overal, en ook in dit Rijk, geleden; deze bijkomende rampen, hoe smartelijk ook, zijn echter uit haren aard voorbijgaande, en zullen derhalve geen blijvenden invloed op onze betrekkingen uitoefenen.

Het kanaal door het eiland Voorne is dit jaar voor de scheepvaart geopen geworden, en voldoet, in alle opzigten, aan de verwachting.

Het ontwerp van eene nieuwe wet en tarief op de regten van in-, uit- en doorvoer, wordt met zorg overwogen, om vervolgens ter tafel van U Ed Mogenden te worden gebragt; dat ontwerp zal, naar Mijne overtuiging, de welvaart van Oud-Nederland meest bevorderen, wanneer hetzelve strekken kan, om eene geheele ontheffmg van den handel naar buiten, met eene behoorlijke bescherming van eigen vlag, landbouw en nijverheid te vereenigen.

De inwendige rust, die zoo gelukkiglijk in de Oost-Indische bezittingen is hersteld, oefent eenen weldadigen invloed uit op de onvermoeide pogingen welke, tot het herstel der geldmiddelen, aldaar worden aangewend. De openingen, daaromtrent in Uwe tegenwoordige zitting te geven, zullen daarvan aan U Edel Mogenden doen blijken.

In de West-Indische bezittingen wordt de nijverheid gedrukt door bezwaren, welker leniging, zoo veel mogelijk, thans het onderwerp is Mijne bijzondere aandacht.

De geldmiddelen van den Staat zijn, niettegenstaande de moeijelijkheden waarin wij ons, ten gevolge van den opstand in de Belgische gewesten bevonden hebben, buiten verwarring gebleven; de medewerking en vol harding Mijner getrouwe landgenooten, hebben de regelmatige nakoming van alle verbindtenissen bevorderd; de voldoening der renten van de publieke schuld is geen oogenblik vertraagd gebleven, en de belangrijke uitgaven voor vloot en leger hebben maandelijks met de meeste naauwgezetheid plaats gehad.

Bij het zamenstellen der wetten voor de uitgaven van het volgend jaar, en de middelen om die te bestrijden, heb Ik getracht, de meeste spaarzaamheid in de eersten, met het minste bezwaar in de laatsten te doen gepaard gaan. Die wetten zullen eerstdaags aan Uwe Vergadering worden overgebragt. De toestand van het Rijk maakt groote lasten onvermijdelijk, maar lk zal dezelve met vertrouwen aan U Edel Mogenden voordragen, bekend, zoo als Ik ben, met de eenstemmige gezindheid van mijn beniind Volk, om alle middelen bij te dragen, die noodig zijn, ten einde aan vriend en vijand te toonen, dat, onder alle de beproevingen, welke het der Voorzienigheid behagen mogt ons te doen wedervaren, niet slechts in alle de behoeften van den Staat zal kunnen worden voorzien, maar de beginselen, de eer, de vrijheid en het volksbestaan van Oud-Nederland, op de krachtdadigste wijze gehandhaafd, en alzoo ook deszelfs openbaar krediet en nationale onafhankelijkheid verzekerd zullen worden.

Ik heb het geraden geacht, de reeds aangenomen wetboeken, mitsgaders de wet op de regterlijke organisatie, aan eene herziening te onderwerpen, ten einde derzelve met de belangen der Oud-Nederlandsche gewesten meer in overeenstemming te brengen.

Ik koester de hoop om, reeds in deze zitting van U Edel Mogenden, een gedeelte van die gewigtige werkzaaniheden aan de beraadslagingen Uwer vergadering te zullen kunnen aanbieden.

Edel Mogende Heeren! Onze toekomst ligt nog in het duistere, maar wij mogen de beslissing van ons lot, met vertrouwen, van het wijs en goed bestuur des Allerhoogsten te gemoet zien; want onze zaak is regtvaardig, en alle ingezetenen volharden, met godsdienstigen zin, in het eenstemmig voornemen, om goed en bloed veil te hebben voor het behoud van het dierbare Vaderland.