Troonrede van 17 september 1849

Mijne Heeren!

Ik verheug Mij in het voorregt, U andermaal om Mij vergaderd te zien, en ditmaal, om, van de plaats, door Mijnen onvergetelijken Vader vroeger zoo waardig bekleed, eene nieuwe zitting voor U te openen, waarin Gij geroepen wordt, de dierbaarste belangen des Vaderlands met Mij te behartigen, en verdere uitvoering te geven aan de Grondwet, die wij in onze vorige tezamenkomst wederkeerig hebben bezworen.,

Wij mogen ons verblijden, ter oorzake, dat onze uit- en inwendige aangelegenheden, sedert het oogenblik waarop Ik de regering aanvaardde, niet zijn verminderd – maar veeleer verbeterd – in gunstige gesteldheid.

Met alle Mogendheden hebben wij vrede en goede verstandhouding. De onrust, die elders woelt, dringt onze grenzen niet binnen; en de verdeeldheid, die andere Staten eenigermate van elkander verwijdert, blijft ons vreemd. Wij onderhouden met allen een volledig vriendschappelijk verkeer. De verwikkelingen, -m welke wij vroeger vreesden ten opzigte van Limburg te zullen – of te kunnen – geraken, zijn, door de bescherming der tractaten, gelukkig afgewend; en wij hebben het gegronde vooruitzigt, dat die regtmatige toestand simmer andere dan regtmatige bevestiging of oplossing zal verkrijgen.

De zege op Balie, door de dapperheid onzer land- en zeemagt bevochten, heeft ons het verlies van meerdere verdienstelijke strijders, en, dat het meest is te betreuren, het verlies van eenen voortreffelijken bevelhebber, gekost; maar, tot dien duren prijs, zijn de eerbiediging van ons gezag, rust en orde in den Indischen Archipel verzekerd.

De marine bewees lofwaardige diensten, ook ten gunste onzer WestIndische bezittingen.

Het leger gaf Mij ruime stof tot tevredenheid.

Mijne beminde landgenooten genieten gewenschten voorspoed. De oogst was gezegend. De handel herleefde. De fabrieken leverden, ook op de onlangs gehoudene tentoonstelling, uitmuntende proeven van hare gunstige ontwikkeling. En de markt van onze koloniale voortbrengselen heeft voordeelen verschaft, die, gevoegd bij de niet ongunstige opbrengst der belastingen, en de reeds tot stand gebragte aanzienlijke bezuinigingen, veel hebben bijgedragen tot de verbetering van den stand van ’s Lands geldmiddelen. Alleen het gedeeltelijk mislukken van een enkel gewas des veld en de vele slagtoffers eener gevaarlijke ziekte gaven ons stof tot bekommering en leed. Beide schijnen evenwel te verminderen.

Onder die gunstige omstandigheden zijt Gij, Mijne Heeren!, herwaarts gekomen, om Uwe zorgen op nieuw aan ’s Lands zaken te besteden. Vele en gewigtige bemoeijingen wachten U, door de Grondwet zelve voorgeschreven, en door de tijdsomstandigheden gevorderd.

Zij zullen zich niet bepalen tot het onderzoeken en beoordeelen van de wets-ontwerpen, die de gewijzigde Grondwet vordert. Gij zult U ook moeten bezig houden met eene nieuwe begrooting der uitgaven en inkomsten van het Rijk; – met gewigtige stoffelijke belangen der Natie; – en niet het minst met het overwegen van zoodanige verordeningen, als naar de tegenwoordige ontwikkeling der handels-staatkunde van Europa, ter bevordering van scheepvaart en handel, en tot herstel of verbetering van belangrijke bronnen van volks-welvaart, of – mag het zijn – tot het opener van nieuwe, raadzaam zullen worden gekeurd.

Daarin wensch lk U welberaden, standvastig voor te gaan. Daartoe roep Ik Uwe bezadigde, eendragtige, belangstellende medewerking. Van de schreden, door ons in gemeen overleg op dien weg te doen, hangen, in deze gewigtige oogenblikken, voor jaren tijds, het geluk en de voorspoed van dit achtingswaardig Volk, welks welzijn wij moeten bevorderen, ten eenen male af. Het Vaderland plukke van onzen arbeid rijke vruchten!

De weldadige Opperbestuurder van ons lot schenke daarop Zijnen zegen! Met deze wenschen in het hart, verklaar Ik deze zitting der Staten-Generaal te zijn geopend.