Troonrede van 18 oktober 1830

Edel Mogende Heeren!

Uwe ijverige raadplegingen gedurende de onlangs gehouden buitengewone vergaderingen der Staten-Generaal, en het beleid, het doorzigt en de vaderlandsliefde, welke daarbij opnieuw zijn aan den dag gelegd, hebben, in derzelver gevolgen, Mijne hoop niet vervuld. Billijk had Ik mogen verwachten, dat een dadelijk grondwettig onderzoek van voorgebragte wenschen en bezwaren, vooral bij de geblekene overeenstemming tusschen den Vorst en de vertegenwoordigers van het volk, dien zedelijken invloed zouden hebben uitgeoefend, welke noodig was, om intusschen overal de rust en orde te doen terugkeeren. Mijne verwachting is op eene treurige wijze teleur gesteld.

Tot daartoe was de naleving der wet en wettelijke vormen, door de eerste voorstanders der geopperde wenschen en bezwaren, altijd op den voorgrond geplaatst. Nu echter beantwoordde die beradene gang niet meer aan de onstuimige driften der leiders eener verblinde en opgeruide menigte; zij bragten eenen gewelddadigen opstand te weeg; en de pogingen der krijgsmagt van den Staat, tot ondersteuning van den wensch der welgezinden, zijn ontoereikende geweest om dien opstand te bedwingen.

Reeds vóór de aankomst te Brussel werd de krijgsmagt, welke bescherming kwam aanbrengen, feitelijk aangerand, en, hoezeer voorafgegaan door eene plegtige aankondiging van zachtmoedigheid en vrede, ontmoette haar, in die stad, de moorddadigste wederstand. De gewapende afval van het wettig gezag heeft zich, sedert, in de zuidelijke gewesten meer en meer, en met zulk eene schrikbarende snelheid, uitgebreid, dat Ik, tot beveiliging en verdediging der getrouwe Noordclijke provinden, en van derzelver handel, de noodige maatregelen ten aanzien van land- en zeemagt genomen, de schutterijen gedeeltelijk mobiel verklaard, de dienst van den landstorm voorbereid, en eene oproeping tot vrijwillige wapening gedaan heb. De geestdrift, waarmede daaraan wordt beantwoord, en de nieuwe blijken van liefde voor mijn Huis, welke Mij bij die gelegenheid gegeven zijn, hebben het leed verzacht, hetwelk mijn hart vervult, bij de gedachte, dat het eene hoop muitelingen heeft mogen gelukken, eene zoo belangrijke en beweldadigde bevolking af te trekken van die Regering, onder welke zij tot eenen te voren nooit gekenden trap van voorspoed en rijkdom was opgeklommen, en voor hare algemeene en bijzondere regten zoo wel als voor hare staatkundige, burgerlijke en godsdienstige vrijheden, de ruimste bescherming had ondervonden.

Mijne blijvende verwachting, dat het grootste deel dier bevolking deze weldaden, bij ernstig nadenken, terug moest wenschen, heeft Mij geleid tot het besluit, om aan Mijnen beminden Zoon, den Prins van Oranje, bij het tijdelijk bestuur der trouw geblevene gedeelten der Zuidelijke gewesten, tevens op te dragen, om, door middelen van overreding, zoo mogelijk, de afvallige gedeelten nog tot de wettige orde te doen wederkeeren.

Ik heb alzoo, door eene administrative scheiding, de ontwikkeling van het verklaard gevoelen der Staten-Generaal, in hunne jongste buitengewone zitting, voor zoo veel van Mij afhing, voorbereid, waardoor thans mijne zorgen zich meer uitsluitend tot de Noordelijke Gewesten bepalen, en derzelver krachten en middelen alleen in hun belang zullen worden aangewend; terwijl Ik tevens aan alle Mijne onderdanen, en aan geheel Europa, het bewijs heb gegeven, dat niets is onbeproefd gelaten, om de afgedwaalden terug te brengen.

Gesterkt door de innige bewustheid, dat Ik den plegtigen eed, door Mij op de Grondwet gedaan, ben nagekomen, en onvermoeid werkzaam ben geweest, om de welvaart van het Nederlandsche volk, met al Mijn vermogen, te bevorderen, zie ik den uitslag dier pogingen en van de beraadslagingen mijner Bondgenooten, welke dit Rijk gewaarborgd en den tegenwoordigen toestand van deszelfs Zuidelijke gewesten tot een onderwerp hunner ernstige overwegingen gemaakt hebben, met kalmte te gemoet. Het leger heeft zich, over het algemeen, wegens deszelfs dapperheid, met gematigdheid gepaard, mijne tevredenheid waardig gemaakt. Ik moet intusschen diep betreuren, dat, in de laatste tijden, een zoo groot gedeelte van hetzelve, door verkeerde begrippen of bedriegelijke beloften mislaid, eed en pligt verzaakt en zijne vaandels verlaten heeft.

Onder de omstandigheden, waarin het Koningrijk zich bevindt, en die zoo sterk verschillen van den staat van vrede, heb Ik Mij verpligt gevonden uwe tegenwoordige sitting te ’s Gravenhage te openen. Het strekt Mij tot genoegen, bij die gelegenheid, ter kennis van U Edel Mogenden te brengen, dat Ik, bij voortduring, van de vreemde Mogendheden de verzekering ontvange van hare opregte deelneming en van hare vriendschappelijke gevoelens.

Het is Mij niet minder aangenaam, aan U Edel Mogenden te kunnen mededeelen, dat de moed en volharding der krijgsmagt een einde hebben gemaakt aan den oorlog, die het eiland Java heeft geteisterd, en dat op de verdere overzeesche bezittingen, volgens de laatste berigten, eene gewenschte rust bleef heerschen.

De oogst is, over het algemeen, ten gevolge der menigvuldige regens, min voordeelig geweest; Ik heb alle voorzorgen genomen, die onder mijn bereik waren, ten einde, gedurende den naderenden winter, in de behoeften der armen en minvermogenden zoude kunnen worden voorzien.

De inwendige toestand van het Rijk levert, voor het tegenwoordige, een onoverkomelijk beletsel op, om, op goede gronden, den staat van ontvangsten en uitgaven voor het naastvolgend jaar te begrooten. Het is mij daarom meest verkieslijk voorgekomen de voortduring van hetgeen bestaat, zoo veel doenlijk, te verzekeren. Een ontwerp van wet, daartoe strekkende, en waarbij dan ook alle veranderingen, welke in de gewone inkomsten zouden hebben plaats gehad, buiten uitvoering zullen blijven, zal eerstdaags aan U Edel Mogenden worden aangeboden.

Naar aanleiding der verklaring, bij de opening uwer jongste buitengewone zitting gedaan, is door mij een maatregel genomen, om voorloopig in de dringende behoeften der schatkist te voorzien; de vaderlandsliefde der ingezetenen doet het welgelukken van denzelven hopen. Die maatregel behoort echter door nadere wettelijke bepalingen te worden opgevolgd, welke, in den loop dezer zitting, ter tafel van U Edel Mogenden zullen worden gebragt.

Hoe bezwarend de staat van zaken ook zijn moge, behoort niet te min, ten aanzien van de uitdelging der staatsschuld, aan het beloofde voldaan te worden, en Ik stel mij dierhalve voor, ook een ontwerp omtrent den inkoop en de aflossing van schuld aan uwe Vergadering voor te dragen.

Tot krachtdadige beteugeling en bestraffing van bedrijven en woelingen, welke kwalijkgezinden zich zouden mogen veroorloven, om in de getrouw geblevene gewesten en streken de gemoederen in gisting te brengen, en den opstand, ware het mogelijk, voort te planten, zal insgelijks de medewerking van U Edel Mogenden door Mij ingeroepen worden. lk heb het intusschen dringend noodzakelijk geacht, hieromtrent voorloopige maatregelen te nemen, en voorschriften van toezigt en voorzorg, met opzigt tot vreemdelingen en doorreizende personen, vast te stellen.

Ter voldoening aan den billijken wensch, door U Edel Mogenden bij onderscheidene gelegenheden geuit, was het tijdstip der invoering van de nationale wetgeving en der regterlijke instellingen, door Mij op den 1sten Februarij van het volgend jaar bepaald. De opstand, in de Zuidelijke provincien uitgebarsten, maakt het thans onmogelijk, dien wensch, op het vastgestelde tijdstip, te verwezenlijken, en zal dan ook, uit dien hoofde, met de aanvankelijke vestiging van den Hoogen Raad, voor als nog, niet kunnen worden voortgegaan.

Edel Mogende Heeren! De snelle loop der gebeurtenissen, doorwelke dit Rijk, zins weinige weken, geschokt is, kan van invloed worden op meer andere onzer instellingen; de uitkomst dier gebeurtenissen is nog niet te voorzien; en de geheel onverwachte tijdingen, heden uit Antwerpen ontvangen, strekken op nieuw ten bewijze van den dagelijkschen voortgang der daadwerkelijke scheiding tusschen de twee groote afdeelingen van het Rijk.

Ik verbeide evenwel die uitkomst met vertrouwen, want mijn geweten is gerust. Ik mag bij voortduring rekenen op uwe medewerking, op die der getrouwe Noordelijke gewesten, op de ondersteuning mijner Bondgenooten, die het staatkundig stelsel van Europa steeds zullen handhaven, en Ik sta nog aan het hoofd van een volk, welks godsdienstige zin den besten waarborg schenkt voor de beschermende hoede des Almagtigen.