Troonrede van 18 oktober 1841

Edel Mogende Heeren!

De jongste zitting der Staten-Generaal, door veelheid en gewigt van werkzaamheden gekenmerkt, is naauwlijks ten einde geloopen, of het tijdstip, door de Grondwet bepaald, is weder daar, waarop de Wetgevende Magt hare gewigtige taak bij vernieuwing heeft op te vatten. Terugziende op hetgeen in de laatste zitting is tot stand gebragt, en kennende den ijver en de naauwgezetheid van U Edel Mogenden in het behartigen van ’s Lands belangen, mag Ik het regtmatig vertrouwen koesteren, dat ook deze bijeenkomst, welke Ik met genoegen opene, zegenrijke vruchten voor Nederland zal dragen.

Wat Mij betreft, indien er iets noodig ware om Mij op te wekken tot het aanwenden Mijner beste krachten ten behoeve van den Staat, aan welks hoofd de Voorzienigheid Mij heeft geplaatst, Ik zoude eene krachtige aansporing vinden in de aangename herinneringen, welke Mij van Mijn bezoek in onderscheidene gewesten zijn bijgebleven. Niet zonder eene levendige aandoening breng Ik Mij telkens te binnen, hoe Ik overal blijken heb ontvangen van gehechtheid en trouwhartigheid. Ik zal aan deze gevoelens, welke Ik op hoogen prijs stel, weten te beantwoorden. Mijne beminde onderdanen kunnen op Mij rekenen, gelijk Ik reken op hen. Hun geluk op hechte en duurzame grondslagen gevestigd te zien, zal het schoonste oogenbhk Mijns levens uitmaken.

Mijn Huis is verblijd door de geboorte van eene Prinses, aan Mijnen beminden Broeder Prins Frederik der Nederlanden geschonken.

Het verheugt Mij U Edel Mogenden te kunnen verzekeren, dat gevoelens van vriendschap en welwillende belangstelling de betrekking tusschen Nederland en de vreemde Mogendheden blijven onderscheiden.

De verdragen van handel en scheepvaart met Frankrijk en met de Repubhek van Texas gesloten, worden ten uitvoer gelegd.

Nog heeft het der Regering niet mogen gelukken de zoo veel omvattende als ingewikkelde geldelijke aangelegenheden met Belgie tot eene eindregeling te brengen, waarvan zij de financiele en staatkundige behoefte gevoelt; doch alles is er toe voorbereid, en men mag zich thans, meer dan vroeger, met eene spoedige afdoening vleijen. Ik heb maatregelen genomen om het bestuur van het Groot-Hertogdom Luxemburg, voor zoo ver dit tot nog toe met dat van Nederland in sommige opzigten was vermengd gebleven, daarvan behoorlijk af te zonderen. Over het geheel genomen mag de toestand van Handel, Nijverheid en Landbouw bevredigend genoemd worden, ofschoon sommige takken van het fabrijkwezen den invloed der wisselvalligheid ondervinden, welke daarvan onafscheidelijk is.

Voor den bloei der Rijks-instellingen van openbaar onderwijs en van kunsten en wetenschappen wordt zoo veel mogelijk gezorgd.

De berigten uit Onze Overzeesche Bezittingen zijn gunstig. Alleen de voorspoed der West-Indische Kolonien wordt door oorzaken van bijzonderen aard belemmerd. De mogelijkheid eener voorziening trekt Mijne aandacht ernstig tot zich.

De rust, tijdelijk op Sumatra gestoord, is gelukkig hersteld geworden door het beleid van den bevelvoerenden officier, en door de dappere medewerking der onder zijne bevelen geplaatste land- en zeemagt.

Eene doelmatige inrigting van het Zeewezen houdt Mjne zorg gestadig bezig.

Aan de Landmagt, welke steeds met een prijzenswaardigen geest is bezield, werd in den loop dezes jaars eene organisatie gegeven, berekend voor de behoefte van een goed stelsel van verdediging in den zin der Grondwet. Ten gevolge van die organisatie zullen de ingezetenen eene aanmerkelijke verligting ondervinden, ten aanzien hunner verpligtingen omtrent de dienst der Nationale Militie.

De wetgeving op de Militie en de Schutterijen wordt, op Mijnen last, door eene speciale Commissie herzien. De ontwerpen van wet, welke uit die arbeid zullen voortvloeijen, kunnen welligt in deze zitting aan de overweging der Staten-Generaal onderworpen worden.

Er is eene Commissie ingesteld om de Militaire Wetgeving te onderzoeken, en in overeenstemming te brengen met de milde beginselen, welke in de overige gedeelten Onzer Wetgeving heerschen, en in het bijzonder in het eerste Boek van het Wetboek van Strafregt zijn vastgesteld, daarbij teven acht slaande op al hetgeen de belangen van het Rijk en van den krijgsmacht vorderen.

Ik voed de hoop, dat het tweede en derde Boek van het Wetboek van Strafregt, in den loop dezer zitting, bij U Edel Mogenden zullen kunnen ter tafel worden gelegd. Dit zal plaats hebben met ontwerpen van wet op het stuk der conflicten, op het notaris-ambt, en op de overschrijving der bestaande hypothecaire inschrijvingen in de nieuwe registers der hypotheken. Ter voldoening aan artikel 6 der Grondwet, zullen de daarmede in verband staande wetsontwerpen insgelijks aan U Edel Mogenden worden aangeboden.

De toestand van ’s Rijks geldmiddelen, zoo als die op den 1sten Januarij dezes jaars vermoedelijk zou zijn, is bij den aanvang der vorige zitting aan U Edel Mogenden blootgelegd.

Uit de rekening en het geldelijk verslag, welke eerlang zullen word medegedeeld, zal blijken, dat het cijfer van den achterstand niet het volle bedrag heeft bereikt, waarop het aanvankelijk was begroot.

Van de toegestane middelen tot dekking van dien achterstand, is, bij genoegzame ruimte der kas, voor als nog, geen gebruik behoeven te worden gemaakt. Hiertoe zal echter waarschijnlijk voor een gedeelte in het aanstaande jaar moeten worden overgegaan. Door het aannemen der begrooting van Staatsuitgaven over 1842 en 1843 met uitzondering van het hoofdstuk van Buitenlandsche Zaken, is de geregelde gang van zaken verzekerd, en aan de Regering de gelegenheid verschaft, om verbeteringen voor de toekomst voor te bereiden en in te voeren Eene gewijzigde begrooting voor het departement van Buitenlands Zaken zal worden voorgesteld; zoo mede de wettelijke regehng van het gebruik van het batig slot der geldmiddelen van de Overzeesche Bezittingen, waarvan Ik met vertrouwen te gemoet zie de bereiking van het evenwigt tusschen uitgaven en ontvangsten, zonder verhooging van belastingen of van staatsschuld.

Een nieuw ontwerp van wet op de burgerlijke pensioenen, waarbij de aanmerkingen op het vroeger ingeleverd ontwerp bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal gevallen, in acht zijn genomen, zal aan U Edel Mogenden worden voorgedragen.

De bestaande pensioenen, wachtgelden en verdere afloopende betalingen, zullen worden herzien, en voortaan gesplitst voorkomen op de begrootingen van de afzonderlijke departementen, waartoe zij behooren, en derhalve een onderdeel daarvan uitmaken.

Gewigtige onderwerpen zullen alzoo in deze zitting moeten worden behandeld. De vraagpunten, welke zich daarbij mogen voordoen, zullen eene gereede oplossing vinden, wanneer zij met wederkeerig vertrouwen, zonder hetwelk er geen gemeen overleg, in den zin der Grondwet, bestaat, tusschen de verschillende deelen der Wetgevende Magt worden onderzocht en overwogen.

Mijnerzijds zal Ik alles doen, wat zoodanig vertrouwen kan bevorderen en bevestigen. Het is Mijn wensch, dat Mijne Regering zich kenmerke door openheid in hare daden en door strikte handhaving der wetten. Aldus rustig en op den grondwettelijken weg voortgaande, zal het meer en meer blijken,dat zij hare kracht in de waarheid zoekt.

Moge de Almagtige Zijn vaderlijk oog over Nederland geopend houden, en Onze welgemeende pogingen met Zijnen zegen bekroonen!