Troonrede van 18 oktober 1847

Edel Mogende Heeren!

Met dankbaarheid aan het Opperwezen, erken Ik het groot voorregt, dat Mij geschonken wordt, van Mij, in herstelde gezondheid, te midden van U Edel Mogenden te kunnen begeven, ten einde deze zitting te openen.

Gedurende den afgeloopen tijdkring, hebben zich geene buitengewone omstandigheden, in den algemeenen toestand des Vaderlands, voorgedaan.

Nederland verkeert bij voortduring in goede verstandhouding met de andere mogendheden.

De rust in de overzeesche bezittingen is ongestoord gebleven.

In Oost-Indië hebben de maatregelen tot het invoeren van eene nieuwe wetgevmg, zooveel doenlijk overeenstemmende met die van het moederland, een begin genomen. De aldaar afgekondigde wetboeken zullen aan U Edel Mogenden worden medegedeeld.

Ook voor de West-Indische kolonien zijn nieuwe wettelijke verordeningen in bewerking.

In Suriname wordt het bankpapier van lieverlede door zilveren munt vervangen.

De zee- en landmagt verrigten de gevorderde diensten met loffelijken ijver en geven bij voortduring reden van tevredenheid.

Het algemeen en herhaald betoond verlangen naar eene uitbreiding van het corps marechaussee, heeft Mij aanleiding gegeven, om dit onderwerp in bepaalde overweging te doen nemen.

Ik heb den last verstrekt om te doen nagaan, op welke wijze aan dat verlangen, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk of opvolgend, zal kunnen worden voldaan, en Ik zal niet nalaten de medewerking van U Edel Mogenden hieromtrent in te roepen, zoodra dit Mij blijken zal noodig te wezen.

De zedelijke belangen des volks trekken gestadig Mijne opmerkzaamheid tot zich. Het verheugt Mij van den staat van het onderwijs, en de beoefening van wetenschappen en kunsten, bij vernieuwing, gunstig te kunnen gewagen. In handel, scheepvaart en verdere takken van nijverheid heerscht hier eene meerdere, daar eene mindere, doch over het algemeen eene gewenschte bedrijvigheid.

De gezegende oogst van de meeste gewassen wekt de hoop op, dat de ingezetenen bewaard zullen worden voor die rampen, welke het gevolg zijn van de schaarschte en duurte der levensmiddelen; rampen, welke in het afgeloopen jaar aanmerkelijk gelenigd zijn door de onbekrompene liefdadigheid, zoo eigen aan den Nederlander.

Aan Mijne roepstem tot viering van een plegtigen biddag, en van een dankdag, is alom in den lande met godsdienstigen ijver beantwoord.

In weerwil van hooge waterstanden en zeevloeden hadden wij, dank zij der Voorzienigheid, geene onheilen en schaden te lijden.

De staat van ’s Rijks geldmiddelen is gunstig. U Edel Mogenden kennen dien volledig uit zeer onlangs gedane mededeelingen. De openingen, welke U Edel Mogenden in de tegenwoordige zitting kunnen te gemoet zien, zullen strekken om de overtuiging van dien goeden toestand te bevestigen. Er bestaat gegrond vooruitzigt, dat nog in den loop dezer zitting aan U Edel Mogenden het voorstel tot eenige schuldvermindering zal kunnen gedaan worden.

De geheele regeling van het muntwezen zal nader aan U Edel Mogenden worden voorgedragen, en hierdoor deszelfs reeds ver gevorderd herstel uit een diep vervallen toestand kunnen worden voltooid.

Eene voor te dragen wet omtrent het regt van waarborg van de gouden en zilveren werken, zal de deswege bestaande bezwaren kunnen wegnemen. De algemeene wet omtrent de in- en uitgaande regten zal, naar het zich laat aanzien, nog in deze zitting kunnen ingebragt worden.

Ik stel Mij overigens voor aan U Edel Mogenden andermaal voor te leggen het bereids vroeger aangeboden, doch onafgedaan gebleven ontwerp van wet betreffende de ondersteuning van behoeftigen.

Ernstig ben ik bedacht op maatregelen om tot stand te brengen eenige werken van openbaar nut, in verschillende oorden des Rijks. Dit zou de gelegenheid doen geboren worden om aan vele handen werk te verschaffen, en tevens nieuwe bronnen van bestaan te openen.

Nog meer andere wets-ontwerpen zullen de aandacht van U Edel Mogenden vereischen, onder anderen, tot wijziging van eenige bepalingen betrekkelijk de uitoefening van de onderscheidene vakken der geneeskunde; – voorts, omtrent de politie en het gebruik der groote en andere kunstwegen, alsmede omtrent de politie en veiligheid der spoorwegen, en tot wijziging, inzonderheid in het belang van landbouw en nijverheid, van de verordeningen nopens den opbouw onzer vestingen.

De onderscheidene wets-ontwerpen, uitmakende het tweede en derde Boek van het Wetboek van Strafregt, zullen in deze zitting op nieuw kunnen behandeld worden.

Na den uitslag, welken de beraadslagingen omtrent de wetten over het stem- en kiesregt in de jongste zitting hebben gehad, heb Ik rijpelijk overdacht, welk gevolg thans aan art. 6 der Grondwet zou te geven zijn. Het is Mij voorgekomen, dat het een vergeefsche arbeid zou zijn op nieuw te beproeven om de verschillende gevoelens tot eene gewenschte overeenstemming omtrent dit punt te brengen, en zoo ben Ik tot de overtuiging geleid, dat er eene onbetwistbare noodzakelijkheid bestaat om de bepalingen der Grondwet, welke tot het stem- en kiesregt betrekking hebben, te verduidelijken.

In eene vroegere rede heb Ik gezegd, dat Ik niet zou aarzelen, om, zoodra de overtuiging der noodzakelijkheid van het wijzigen der Grondwet bij Mij was gevestigd, daarvan door een voorstel aan U Edel Mogenden te doen blijken. in verband met die verklaring, en bij het besef, dat het welzijn van den Staat medebrengt, om bij diezelfde gelegenheid ook eenige andere bepalingen der Grondwet, welker wijziging noodig kan worden geacht, te veranderen, is het Mijn voornemen in den loop dezer zitting aan U Edel Mogenden de vereischte voorstellen te doen.

Die voorstellen zullen het bewijs met zich brengen, dat Ik geene veranderingen schroom, welke geacht kunnen worden tot werkelijke, door de ondervinding aangewezen verbeteringen in het staatsbestuur te zullen leiden.

Ik zal ze aanbieden met dat vertrouwen hetwelk Mij het bewustzijn schenkt van niets te beoogen, dan hetgeen het waarachtig heil van Nederland kan bevorderen, en Ik voed de hoop, dat U Edel Mogenden Mijne pogingen voor het algemeene best zullen ondersteunen, en door een bedaard en welberaden overleg tot een goed einde helper brengen.

Meer dan immer zullen Wij daarbij behoefte gevoelen aan den zegen des Almagtigen. Hij verlichte ons door Zijne wijsheid, en gesture de harten des Volks, dat het eendragtig blijve, en, gelijk het dit tot hiertoe deed, de ware vrijheid zoeke in liefde voor orde, en in ontzag voor overheid en wet.

Ik verklaar hiermede deze zitting der Staten-Generaal geopend.