Troonrede van 19 oktober 1829

Edel Mogende Heeren!

Het genoegen zie Ik Mij wederom omringd door de Vertegenwoordigers van het Nederlandsche volk, hetwelk Mij, in de onderscheidene gewesten, die Ik sedert Uwe laatste vergadering bezocht heb, de ondubbelzinnigste blijken van verknochtheid gegeven en bij hernieuwing overtuigd heeft, dat de Natie Mij die gevoelens van liefde en vertrouwen toedraagt, waarop mijn hart den hoogsten prijs stelt, en waarop mijne aanhoudende zorgen voor haar geluk aanspraak geven.

Die zorgen zijn, door den Goddelijken zegen, rijkelijk beloond geworden. Gedurende de laatste jaren was de toestand van een groot gedeelte van het Rijk niet door Mij in oogenschouw genomen; onlangs mogt Ik getuige zijn van den merkbaren vooruitgang van de meeste takken van nijverheid en van de daaruit voortgevloeide welvaart; Ik heb alzoo de zekerheid verkregen, dat de genomene maatregelen, tot het doen vloeijen van alle bronnen van volksbestaan, goede vruchten dragen. Deze uitkomst doet Mij de hoop voeden, dat, bij het voortdurende genot van den vrede, Neêrlands bloei en het welzijn van deszelfs ingezetenen, meer en meer zullen toenemen.

Sedert Uwe laatste zitting is door Mij eene overeenkomst aangegaan, welke Mij blijde vooruitzigten aanbiedt en waarop ik Mij met de goedkeuring van U Edel Mogenden vleije. Zij betreft het voorgenomen huwelijk van Mijne beminde Dochter met den Prins Albert, jongsten Zoon van den Koning van Pruissen. Ik mag, met allen grond, van die verbindtenis de bevestiging verwachten, zoo wel van het geluk mijner eenige Dochter, als van de naauwe en veelvuldigde betrekkingen, welke, sedert onheugelijke tijden, de beide Huizen aan elkander verbinden.

Het is Mij aangenaam aan U Edel Mogenden, bij het opener dezer Vergadering, de verzekering te kunnen geven, dat Nederland, bij voortduring, door banden van vrede, vriendschap en goede verstandhouding, met alle Mogendheden vereenigd is.

Er is gegronde hoop, dat de maatregelen van het Bestuur in onze Oost-Indische Bezittingen, de aldaar bestaande onlusten tot een gelukkig einde zullen brengen. In het Moederland zijn al de vereischte middelen aangewend, om die maatregelen te ondersteunen, en aan Neêrlands magt in die gewesten eene kracht te verzekeren, welke vertrouwen mag inboezemen, in de handen van mannen, die door vroegere ondervinding zijn beproefd.

Onderscheidene ontwerpen van wetten zullen, op mijnen last, aan Uwe Vergadering ter overweging worden aangeboden. Die, welke betrekking hebben tot de algemeene Begrooting van Staatsbehoeften, in hare twee afdeelingen gesplitst, en tot de middelen ter bestrijding derzelve, bekleeden daaronder de eerste plaats, en zullen gevolgd worden door eenige anderen, tot regeling der wijze van heffmg van sommige belastingen.

De uitslag der beraadslagingen van U Edel Mogenden over de voordragt der gewone Staatsbegrooting, door Mij, in het voorlaatstejaar van het tienjarig tijdvak gedaan, heeft, op dat aangelegen onderwerp, een nieuw voorstel noodzakelijk gemaakt; het gemeen overleg deswege zal worden bevorderd, door de grondige kennis van ’s Rijks geldelijken toestand en belangen, welke in Uwe vorige zitting is verkregen. Aan U Edel Mogende zal blijken van de aangewende pogingen, om aan de destijds geuite wensch zoo veel mogelijk te gemoet te komen. Bij de bewustheid hieromtrent alle gedaan te hebben, wat het algemeen welzijn toelaat, mag Ik in dezen, me vertrouwen, ook bij de Staten-Generaal, op overeenstemming van beschouwing hopen, ten einde volgens de bedoeling der Grondwet, nog vóór den afioop van het tegenwoordig tijdvak, dat belangrijk deel van Onze Staatsinrigtingen, tot heil des Vaderlands, bevestigd worde.

Het wetboek van strafvordering, ten gevolge der gemaakte aanmerkingen met zorg herzien, en hetgeen verder de zamenstelling der regterlijke magt nog moet voorafgaan, zal insgelijks ter tafel van U Edel Mogenden worden gebragt, zoo dat Ik de verzekering kan herhalen, dat de invoering der nieuwe wetgeving alleen afhankelijk zal blijven van den afioop Uwer overwegingen te dezen.

Ook zal eene Wet op het openbaar onderwijs aan de beraadslagingen van U Edel Mogenden worden onderworpen, ten einde, door Ons gemeen overleg, meerdere vastheid te geven aan de milde beginselen, naar welke, met opzigt tot dat gewigtig onderwerp, moet gehandeld worden.

Voor zoo verre meer andere belangen, gedurende de tegenwoordige zitting, door wettelijke verordeningen zouden kunnen of moeten geregeld worden, om de welvaart en de vrijheden onzer landgenooten te verzekeren, vertrouw Ik, Edel Mogende Heeren! op de gereede medewerking Uwer vergadering te mogen rekenen.

Van mijnen kant kunnen mijn onderdanen zeker zijn, dat Ik, indachtig en getrouw aan de zinspreuk mijner Vaderen, tot handhaving en bevestiging der maatschappelijke orde, steeds al de middelen zal aanwenden, welke de Goddelijke Voorzienigheid Mij in handen gegeven heeft.