Troonrede van 20 oktober 1828

Edel Mogende Heeren!

Het strekt Mij tot een levendig genoegen, Mij thans wederom door de Vertegenwoordigers van het Nederlandsche Volk omringd te zien, ten einde gemeenschappelijk de belangen van het groote Huisgezin te overwegen, en door de voortgaande vestiging onzer Grondwettelijke instellingen, in derzelver waren zamenhang, de vastheid en duurzaamheid van Ons Staatsgebouw meer en meer te verzekeren.

Sedert Uwe laatste Zitting is Mijn Huis verblijd geworden door de geboorte eener Telg van Mijnen Beminden tweeden Zoon; deze heugelijke gebeurtenis heeft Zijne vurige wenschen, en die Zijner voortreffelijke Gemalin vervuld, en is vergezeld geweest van nieuwe en aangename blijken der deelneming van Onze landgenooten in het geluk hunner Vorsten.

Bijzonder aangenaam is het Mij, U Edel Mogenden, bij de opening dezer Zitting, wederom de verzekering te kunnen geven, dat Ik van alle Mogendheden bij voortduring bewijzen ontvange van welwillendheid en vriendschap.

De voorbereidende maatregelen tot uitvoering van het Concordaat, dat, het afgeloopen jaar met het Hof van Rome getroffen is, komen meer en er tot rijpheid; de onderhandelingen deswege worden met die wederdzijdsche belangstelling voortgezet, welke tot den goeden uitslag, noodig is, en de Kerkelijke bekwaam-verklaring van den benoemden Bisschop van Namen heeft reeds aanvankelijk het vertrouwen gewettigd op eene gelijke eensgezinde zamenwerking, tot vervulling der verder openstaande Bisschoppelijke zetels.

Mijne aandacht blijft steeds gevestigd op de uitbreiding van het verkeer met alle volken, in het belang van onzen handel en fabrieken, en op het aangaan met dezelve van alle zoodanige schikkingen, als daartoe meest enstig kunnen zijn.

De Nijverheid, het levensbeginsel der Staten, ontwikkelt zich bij de Nederlandsche Natie op eene lofwaardige wijze, de welvaart moge voor haar welligt niet zoo ruim, uit dezelfde bronnen, als in vroegere eeuwen, vloeijen; dezelve beloont toch ook het tegenwoordig geslacht met heerlijke uitkomsten.

De handel gaat bestendig voorwaarts; de onderscheidene inrigtingen, ten behocve van denzelven in werking gebragt en nog voorgenomen, in het bijzonder ter verzekering van den vrijen invoer en weder uitvoer ter zee, beloven eenen toenemenden bloei, vooral dan, wanneer onze handelaren, ook van hunne zijde, daartoe medewerken, door het wijzigen van vroegere gewoonten, naar den tegenwoordigen staat der betrekkingen tusschen de volken.

De inwendige staat van het Rijk is, in het algemeen, voldoende; de ingestelde magten, die bij de Grondwet met de zorg voor het eigenlijk gezegd beheer belast zijn, behartigen hunne pligten, en, zoo de Staten in enkele provincien eene poging hebben gedaan, om den bepaalden kring hunner werkzaanlheden uit te breiden, mag Ik Mij verzekerd houden, dat de aan hen medegedeelde opmerking, van dien inbreuk op de regten, welke Onze staatsregeling, bij uitsluiting aan de Wetgevende Magt toekent, genoegzaam zijn zal, om soortgelijke afwijkingen, voor het vervolg, voor te komen.

De vermenigvuldiging en verbetering der Land- en Water-Communicatien, die, in derzelver gevolgen, zoo bijzonder weldadig zijn, gaan, in alle gedeelten des Rijks, gestadig en regelmatig voort.

Overeenkomstig de Wet, welke in de voorlaatste zitting van U Edel ogenden is bekrachtigd, zijn thans de Schutterijen allerwege opgerigt;

Mijne onderdanen hebben, bij die gelegenheid, hunne prijsstelling op onze Grondwettelijke instellingen en hunne ijverige medewerking tot het welzijn en de zekerheid van het Vaderland, op nieuw en treffend bewezen.

De Gewestelijke en Plaatselijke Besturen vereenigen meer en meer hunne pogingen, tot de algemeene verspreiding van het lager onderwijs. Er wordt krachtdadig gewerkt, om het onderrigt in verband te brengen met de behoeften der verschillende standen van de Maatschappij, en der nijvere volksklasse in het bijzonder.

Het onderzoek der verbeteringen, waarvoor het hooger onderwijs vatbaar zijn kan, is door Mij aan eene Staats-Commissie opgedragen. Een doelmatig openbaar onderwijs is de grondslag van alle maatschappelijk geluk; de zorg voor hetzelve moet bestuurd worden naar het hoofddoel, de redelijke en zedelijke beschaving, namelijk, van het gansche volk. lk beschouw daarom die zorg niet alleen als een Mijner aangelegenste pligten, maar ook als een mijner dierbaarste regten.

De Schoone Kunsten zijn in steeds toenemenden bloei.

De toestand Onzer Oost-Indische bezittingen is niet verergerd.

Aan Java is de rust nog niet geheel hergeven. Tot herstel worden op nieuw doelmatige bevelen uitgevaardigd; de berigten, van daar ontvangen, mogen de hoop doen voeden, dat, in eenen gewonen rustigen staat van zaken, het Moederland al spoedig van den verleenden geldelijken waarborg zal ontheven zijn; maar, bij den langeren duur der onlusten, zal hetzelve nog eenmaal, door zijn crediet, ter hulpe moeten komen; – U Edel Mogenden zullen voorzeker met Mij medewerken, om op die wijze te voorzien in de dringende behoeften van Onze Oost-Indische bezittingen, welke, zelfs onder de tegenwoordige min voordeelige omstandigheden, voor den handel, de zeevaart en het fabriekwezen, zoo belangrijk zijn.

In de West-Indische Bezittingen is reeds voorloopig het nut gebleken van de zending, welke Ik aan U Edel Mogenden, bij het openen der vorige Vergadering heb aangekondigd, en van het stelsel, op Mijnen last aldaar aangenomen.

Het vrij verklaren van de haven van St. Eustatius, heeft al dadelijk den handel aldaar verlevendigd; beletselen van onderschelden aard hebben de gunstige werking van eene gelijke instelling op Curacao tot nu toe eenigzins vertraagd; dezelve zullen echter, vertrouwe Ik, weldra ophouden.

‘s Rijks middelen hebben, bij voortduring, ook in het laatste jaar, eene zeer voldoende opbrengst geleverd.

De werkzaamheden van het Kadaster worden met ijver voortgezet, en het oogenblik nadert, waarop alle klagten over de ongelijkheid van aanslag der gewesten in de grondbelasting, door vaste grondslagen zullen worden vervangen.

De ontwerpen der buitengewone Begrooting van Staatsbehoeften voor het volgende jaar, en der gewone Begrooting over het tweede tien jarig tijdvak, zijn gereed om in Uwe Vergadering te worden overgebragt. Ik vleije Mij, dat dezelve aan U Edel Mogenden het bewijs zullen opleveren, van de naauwgezetheid, waarmede de behoeften van den Staat bij voortduring gadegeslagen, en de rniddelen tot bestrijding derzelve, in verband met de belangen Mijner beminde onderdanen, overwogen worden. De verkregene ondervinding gedurende een reeks van gelukkige vredes-jaren, maakt de beschouwing van dat onderwerp thans gemakkelijk en laat weinig plaats voor onzekerheid over. Sommige gedeelten der Staatsuitgaven zijn allengskens, door den loop der omstandigheden, en het in werking brengen onzer Grondwettelijke instellingen aanzienlijk vermeerderd, en, desniettegenstaande, mag lk aan U Edel Mogenden de geruststellende verzekering geven, dat Wij het nieuw tienjarig tijdperk, zonder eenige verhooging der algemeene lasten, zullen kunnen intreden.

Het Amortisatie-Syndikaat beantwoordt steeds aan het doel dier instelling; ieder jaar versterkt Mijne overtuiging van het nut en voordeel, die zij sticht. Het Wetboek op het Strafregt, in Uwe laatste Zitting aan de beraadslagingen van U Edel Mogenden onderworpen, heeft niet kunnen worden tot stand gebragt, ten gevolge van onderscheidene daarop gevallene aanmerkingen; deze zullen leiden tot eene nadere overweging van dat, even gewigtig als moeijelijk, onderwerp en hebben reeds aanvankelijk ten gevolge gehad, dat sommige stoffen, welke in het ontwerp van dat Wetboek behandeld waren, thans zijn overgebragt in dat van het Wetboek van Strafvordering, hetwelk eerstdaags aan Uwe Vergadering zal worden ingeleverd.

Ik heb ook last gegeven tot het opstellen eener Wet, ten gevolge van de wettelijke verordeningen, in de eerste jaren Mijner Regering, omtrent de beteugeling van onrust en kwaadwilligheid vastgesteld, door andere zullen worden vervangen. – Het ontwerp daarvan zal, in den loop dezer Zitting, ter tafel van U Edel Mogenden worden gebragt.

Na de aanneming van het Wetboek van Regtspleging in Burgerlijke zaken, is het mogelijk geworden, het zamenstel van het nieuw Burgerlijk Regt, in zijn geheel te overzien. Dit overzigt heeft, zoo wel in dat Wetboek, als in die van Handelregt en Burgerlijke Regtspleging, de onvolledigheid van sommige voorschriften doen ontdekken. Tot aanvulling van het ontbrekende, als mede tot verzekering van den regelmatigen overgang der vorige tot de nieuwe Nederlandsche Wetgeving, zijn vele ontwerpen van Wetten in gereedheid gebragt, welke aan Uwe Vergadering zullen worden voorgedragen’

De bepaling der geregtelijke Arrondissementen en Kantons, waarin het Koningrijk moet worden verdeeld, zal ook nader ter tafel van U Edel Mogenden gebragt worden; het belang der Justitie en der regtshoorigen is daarbij bijzonderlijk in het oog gehouden, en, hoezeer het wel niet mogelijk zij, dat aller wenschen, uitzigten of verwachtingen in die regeling voldoening vinden, heeft het Mij echter tot groot genoegen gestrekt, voor het meerendeel bijval te kunnen geven aan de aanmerkingen, uit den schoot Uwer vergadering voortgekomen.

Tot bevordering van zulk eene vereeniging van gevoelens omtrent alle zaken, welke Ons gemeen overleg, ten nutte van den Staat, vereischen, zullen steeds Mijne voorstellen strekken; gelijk ook, in de Vergadering van U Edel Mogenden de menigvuldige en belangrijke onderwerpen Uwer overwegingen steeds nieuwe proeven zullen opleveren van de rijpheid en kalmte van Uwe beraadslagingen.

Ik houde Mij daarvan niet minder verzekerd, als Ik overtuigd ben van de gereede medewerking van U Edel Mogenden, tot bevestiging van het algemeen welzijn, in het bijzonder door de handhaving van den echten geest onzer Grondwet, tegen de aanvallen der onkunde of der overdrijving.