Troonrede van 7 november 1814

Edel Mogende Heeren!

De eerste uwer gewone vergaderingen begint onder allezins gunstige voorteekenen.

In alle gedeelten van het pas herboren vaderland, heerscht eene volomene rust; de regeling van de voornaamste takken van het bestuur gaat, volgens de bepalingen der Grondwet, onbelemmerd en zelfs met de meeste gemakkelijkheid voort, en allerwege wordt dagelijks zigtbaarder de geest van industrie en handelzucht, welke het te vreezen was, dat zoo vele noodlottige jaren ten eenemale hadden uitgedoofd en vernietigd.

De overtuiging, die ik daarvan, bij het bezoeken der verschillende provinciën, persoonlijk heb bekomen, gevoegd bij de menigvuldige blijken van verknochtheid aan de tegenwoordige orde van zaken, welke ik op die reize bij de ingezetenen van alle standen heb aangetroffen, en gepaard met zoo vele bewijzen van liefde en vertrouwen, welke met het levendigste gevoel zijn ontvangen, moet ons bemoedigen, om met een’ vasten tred voort te gaan op het bereids ingeslagen pad. Het leidt naar het duurzaam geluk eener eendragtige natie.

Door den vrede van Parijs, in vriendschappelijke betrekkingen gebragt met alle de Mogendheden van Europa, zie ik met gerustheid te gemoet den uitslag der raadplegingen van het congres, over alle punten, waarbij de staat der Vereenigde Nederlanden een onmiddelijk belang heeft. Het zoude mij aangenaam geweest zijn, den omvang van deszelfs gebied en overzeesche bezittingen, reeds nu, met volkomen zekerheid, aan Uw Ed.Mog., te hebben kunnen mede deelen, maar er is tusschen deze staatkundige schikkingen een algemeen en noodzakelijk verband, krachtens hetwelk zij allen te gelijk tot rijpheid, en te gelijk in werking komen moeten.

Ik heb echter, ten gevolge van afzonderlijke schikkingen, met de kroon van Groot-Britannie getroffen, maatregelen kunnen vaststellen tot het weder bezetten van het aanzienelijkst gedeelte van Neerlands aloude bezittingen, en dit gewigtig onderwerp trekt thans bijzonder mijne aandacht. Weldra zal de vlag wederom ontrold zijn in die gewesten, waar de ondernemingszucht en noeste vlijt onzer Vaderen bijkans even groote wonderen gesticht hebben, als op hunnen geboortegrond zelven.

Het onschatbare Java vooral, met een verlicht bestuur en de vrije vaart begiftigd, zal eerlang nieuwe wegen voor het handelsvermogen openen en voordeelen aanbrengen, meer dan genoegzaam, om te vergoeden, wat het verloop der tijden ons elders heeft doen verliezen.

Met geen minder genoegen zullen U Edel Mog. vernemen, dat ik omtrent s Lands financiën niets dan goeds te zeggen heb, dank zij het volkomen effect sorteren der maatregelen, bij de wet tot herstel der Nationale schuld voorgeschreven.

Bij het einde van 1814, zullen bijna anderhalf jaar renten dier schuld en de onmetelijke uitgaven, die het opnieuw vestigen van zoo vele takken van administratie, de oprigting van het leger en de uitrusting der eskaders vereischt hebben, ten volle afbetaald kunnen zijn; geen gedeelte van den dienst, sedert mijne komst tot de regering verrigt, zal ongekweten blijven, en de schatkist, dien onverminderd, in het bezit worden gelaten van een aanzienlijk bedrag, waarover, ter bestrijding van de behoeften voor het volgende jaar, zal kunnen worden beschikt.

De begrooting dier behoeften zal, eerstdaags, in gereedheid zijn, om aan uwe overweging te worden voorgesteld, en, ofschoon, uit hoofde der voortduring van vele omstandigheden van het tegenwoordig jaar, dezelve nog vele buitengewone kosten begrijpen zal, welke ik, onder Gods zegen, hope, dat, in volgende jaren, nimmer zullen terug komen, zal hieruit, zelfs niet gedurende 1815, of eenige verhooging van belasdngen, of eenige buitengewone financiële operatie voortspruiten; integendeel, zullen de konvooiregten, indien U Ed.Mog. zulks geraden oordeelen, eene zeer aanzienelijke vermindering kunnen ondergaan, en daardoor aan den zich met zoo veel kracht uitzettenden koophandel eene aanmoediging worden gegeven, die ik, sedert lang, hartelijk wensche aan denzelven te kunnen verleenen; ook deswege zal, eerlang, aan Uw Ed.Mog. een voorstel ter bekrachtiging worden ingezonden; terwijl, voor het overige, alle andere bronnen van algemeene welvaart door mij steeds zullen worden in het oog gehouden, en het mij een streelend genoegen zal opleveren, ter zijner tijd, de noodige hulpmiddelen en verzachtingen, tot bevordering van derzelver bloei, aan U Ed. Mog. te kunnen voordragen.

Ook de rentheffers van den Staat zullen een bewijs van het voortdurend belang, dat hun lot mij inboezemt, ontwaren in de schikkingen, die beraamd worden, om aan de verbindtenissen, bij de wet tot herstel der nationale schuld ten hunnen behoeve aangegaan, in eene veel ruimere mate, te voldoen, dan de letter dier wet medebrengt.

Moge zich dus al dieper en dieper vestigen en eindelijk onwrikbaar worden het vertrouwen van alle onze landgenooten op dat bestuur, naar hetwelk zich hunne wenschen zoo langen tijd hebben uitgestrekt, en dat niemand hunner, in ondankbaarheid jegens den Almagtige, alle genotene weldaden, al hetgene voor het Vaderland verrigt is, miskenne en minachte, om dat er nog meer te genieten, nog meer te verrigten overig blijft.

Wat mij betreft, Edel Mogende Heeren, ik zal in die pligtmatige pogingen voor het algemeen welzijn, aan welken voortaan ieder oogenblik van mijn bestaan toegewijd is, des te ijveriger en geruster volharden, naar mate ik mij zekerder houden mag van de ondersteuning van hen, die het geheele Nederlandsche Volk, met welgevallen, als zijne wettige vertegenwoordigers beschouwt.